Asefehs ouders leerden elkaar kennen in het Iran van de jaren tachtig, het Iran van de ayatollahs, waar ze allebei in de cel waren beland omdat ze zich verzetten tegen het regime. In de gevangenis waren mannen en vrouwen gescheiden, maar toen Asefehs vader de stem van zijn latere echtgenote boven alles uit hoorde, dacht hij meteen: met haar ga ik trouwen. Wat volgde was een traject van onderhandelingen met haar broers, die ook in de gevangenis zaten, en haar vader, die er niet op zat te wachten dat zijn dochter het aanlegde met een politiek gevangene.
Toen het huwelijk voltrokken was en haar moeder in verwachting, zei een vriend: ‘Dat wordt een wervelwind’. En zo is ze genoemd: Asefeh betekent cycloon. Dat klopt wel aardig, zegt ze. ‘Passie drijft me. Ik pak alles aan. Ik wil altijd meer. Het kan altijd beter, leuker, gezelliger.’
Licht brengen
Nour+ heet de onderneming die Asefeh opzette als stadmaker. Nour betekent licht in het Farsi; licht, zo noemde Asefeh haar dochter en het is wat ze wil brengen als stadmaker. ‘We dragen allemaal licht met ons mee’, zegt ze, ‘maar vaak zonder dat we het door hebben. Veel mensen denken dat het glas half leeg is. Als je ziet dat het halfvol is, sta je meteen anders in het leven. Je mag er zijn, je kunt zoveel moois voor de wereld betekenen.’
Met dat idee in het achterhoofd pakte Asefeh de afgelopen jaren als stadmaker heel verschillende projecten aan: feesten en evenementen in de binnentuinen en in Pand ZuidWest aan de Leyweg, de buurtboetiek, start-up Zuidwest voor beginnende ondernemers en het project Baankans!, dat inwoners van Zuidwest met een achterstand tot de arbeidsmarkt aan een baan helpt.
Spreekuur
Bijzonder was ook het inloopspreekuur dat Asefeh anderhalf jaar lang organiseerde in Vrederust. Bewoners konden er vier uur per week binnenlopen en hun problemen voorleggen aan Asefeh of aan een van de vrijwilligers van Nour+. Na anderhalf jaar en meer dan duizend vragen stopte de financiering, tot Asefehs frustratie. ‘Anderhalf jaar help je mensen die nergens terechtkunnen in hun moedertaal, en waar moeten die nu naartoe? Er kwam daar een man over de vloer van in de tachtig met allemaal vragen over hoe hij digitaal zaken moest doen met de overheid. Die had geen idee wat DigiD was, en dat bleef lastig voor hem. Wat doe je zo’n man aan? Op het moment dat het spreekuur stopt, pak je hem echt iets af. Dat breekt mijn hart. Dat is wat me is bijgebleven van dat spreekuur: wat zijn we toch eenzaam met zijn allen.’
Eén stadmakersfonds
De vaak kortlopende financiering van stadmakersinitiatieven is een van de dingen die Asefeh graag anders zou zien. Ook omdat het zijn uitwerking heeft binnen de gemeenschap van Haagse stadmakers. ‘Er ontstaat een soort concurrentie tussen stadmakers onderling. We proberen allemaal vooraan te staan bij de subsidiepotjes van de gemeente. Dan krijg je haantjesgedrag.’ Beter zou het zijn, denkt Asefeh, als de gemeente één overkoepelend fonds had voor stadmakersinitiatieven. ‘Eén fonds dat de diensten overstijgt. Nu krijg je vaak nog te horen: dat valt niet onder ons, je moet bij die andere dienst zijn, of bij het stadsdeel.’
Meer diversiteit
Ook zou ze graag meer diversiteit zien in de Haagse stadmakersgemeenschap. Stadmaken, ziet ze om zich heen, is vooral nog een blanke aangelegenheid. ‘Vorig jaar zag ik op het Stadmakersfestival welgeteld drie hoofddoekjes in die hele volle zaal. Dat kán toch niet? We zijn met zijn allen nog veel te veel op onze eigen gemeenschap gericht. Dat geldt voor alle culturen. Als je kijkt naar de buurtkamers in Zuidwest, dan vind ik die niet wit genoeg. Als je een Nederlander vraagt waarom hij daar niet komt, zegt hij: “Omdat ze daar geen Nederlands spreken”. Ook fout. Onze gemeenschap moet veel diverser leren denken en doen.’